Klik HIER voor onze ouds bekende voorvader. Voorwoord/inleiding Het volgende verhaal is geschreven naar aanleiding van een in 1933 uitgegeven
artikel, geschreven door Mr. H.F. Wijnman, gepubliceerd in het "Dertigste
jaarboek van het genootschap Amstelodamum".
LIEVEN WILLEMSZ VAN COPPENOL de kalligraaf HERKOMST VAN HET GESLACHT COPPENOL EN DE VESTIGING IN HAARLEM. In 1864 ging een merkwaardig geschrift over uit de boekerij van Dr. Abr. de Vries in Haarlem, namelijk het "Memoriaal van de overkomst der Vlamingen binnen Haarlem". Van dit boekje is jaartal, noch plaats van uitgave bekend, maar men vermoedt dat het rond 1645 is uitgegeven. Het geeft de overkomst van de Vlaamse vluchtelingen weer, meest uit Meenen, dit vanwege de inneming van de stad door de Spanjaarden in 1578. Velen vluchtten naar Haarlem, waar zij vriendelijk werden ontvangen. Er bestaat een lijst van degenen, die zich in de jaren 1578 en 1679 te Haarlem vestigden. In de jaren 1580 en 1587 vluchtten opnieuw een 600-700 gezinnen naar de Spaarnestad. Als eerste op de lijst van de in 1579 aangekomen vluchtelingen staat Willem Jansz Coppenol van Thielt vermeld, "coopman, met vrou en kinders". We bevinden ons in de rampzaligste perioden van de Tachtigjarige Oorlog. Velen, vooral Doopsgezinden en Gereformeerden zochten hun toevlucht in de Noordelijke Nederlanden. De bovengenoemde Willem, die tot de Doopsgezinden behoorde en vrij zeker lakenkoper was, trok met vrouw en kinderen naar Haarlem. Hij moet bij aankomst de vijftig reeds zijn gepasseerd. Hij had twee zoons: Pieter, geboren omstreeks 1550 te Thielt en Willem, geboren omstreeks 1571 te Thielt. Pieter, ook wel Peter van Coppenolle was van beroep kleermaker en hij was gehuwd met Magdalena van der Kerckhove, ook in Thielt geboren. Zij hadden vier kinderen, namelijk: Peter, Jan, Magdalena en Jacob. Willem Willemsz is de vader van de beroemde schoonschrijver Lieven. Hij werd ook wel "Maitre Guillaume" genoemd. Willem Willemsz van Coppenol was getrouwd met Engeltie Willemsdr., waarschijnlijk in 1591 te Haarlem. Circa 1599 woonden zij in Leiden. Hoelang zij daar woonden en of hij daar al werkzaam was als "Fransch schoolmeester" is niet bekend. In 1604 woonden zij in ieder geval weer in Haarlem, dit is af te leiden uit de vele brieven van en naar Maitre Guillaume. Frederik Muller bezat in Amsterdam een bibliotheek en had diverse verkoopscatalogi, waarin brieven aan Maitre Guillaume. In 1875 is een gedeelte van zijn bibliotheek verkocht aan Dr. Adriaan van der Willigen Pzn, geneesheer. De boekerij van zijn gelijknamige oom M.A. van der Willigen (1766-1841) werd tevens geveild. De catalogi van beide bibliotheken bevat een vrij groot aantal handschriften, die betrekking hebben op vader en zoon Van Coppenol. De documenten zijn naar alle windstreken verstrooid. Helaas is niet na te gaan waar precies, de kopers zijn ook niet bekend. Het is jammer, dat de kostbare verzameling van Fred. Muller niet in tact bleef. De brieven aan vader Coppenol zijn geschreven tussen 1604 en 1630 en kwamen van zijn collega's, o.a. W.S. Boonacker te Edam, Geo de Carpentier te Leiden, Hugo Lenertsz Cole te Middelburg, Ant. Adriaeansz Coninx te Amsterdam en vele anderen. Ze zijn later gevonden in zijn nalatenschap en zijn bewaard door zijn zoon. Verscheidene brieven betreffen toezending calligrafische schrijfvoorbeelden. Willem van Coppenol was net als zijn zoon calligraaf. Maitre Guillaume was een van de voornaamste houders van een bijschool te Haarlem. Een bijschool is een particuliere school, waar onderricht wordt gegeven in vakken, die voor de handel van belang zijn, zoals: lezen, schrijven, rekenen, Frans enz. In 1620 tekent hij als eerste een door het stadsbestuur opgesteld formulier voor de niet-gereformeerde schoolmeesters. Daaronder volgen verschillende handtekeningen, waarvan zes van niet-gereformeerde schoolmeesters. Dit stuk, dat nog in het gemeente-archief van Haarlem te vinden is, luidt: "formulier voor de papistische, mennonistische, en andere diergelijcke schoolmeesters, om bij henluijden onderteykent te werden, tsij de selve schoolhouden ofte bij de huijsen gaen leeren, welverstaende die nu in dienst zijn, alsoo hiernae soodanige meesters niet meer aengenomen werden. Wij tegenwoordige schoolmeesters van een bijschoole, ende die bijden huijsen gaen leeren, binnen deser stadt haerselven alhier ondergeschreven, beloven bij desen, dat wij de jonge jeught noch anderen onsen dicipulen ofte leerlingen niet en sullen leeren eenige onstichtelijcke boecken ofte geschriften, noch sulcke dewelke strijden jegens de gereformeerde religie, dewelke openbaerlijck inde vereenichde provincien geleert wert, mitsgaders dat wij niet en sullen weijgeren den kinderen van ouders, die sulckx op ons begeeren, te leeren den Heijdelberchse catechismus of andere boecken van de voorsz. gereformeerde religie, op peene van contrai rie doende ofte gedaen te hebben, voor de eerste reijse van onse schoolampt vervallen te wesen, ende gepriveert te werden". Jammer is dat de brieven van de oude Coppenol zelf, niet bewaard zijn gebleven, zodat de betekenis van sommige brieven moeilijk is na te gaan. Als adressen van de schoolmeester worden genoemd: de Groote Houtstraet omtrent de Gulden Waegen (1611) Zijn gezin telde - voor zover bekend - zeven kinderen: Lieven, Willem, Trijntje, Abraham, Jan, Pieter, Jacob. Naast Willem Willemszn. komt zijn oudere broer Pieter Willemsz. voor op de lidmatenlijst van de Waterlandsche Gemeente der Doopsgezinden te Haarlem (1610). Een onderzoek in het Haarlems notarieel archief bracht aan het licht dat Abraham, een zoon van de schoolmeester (vermoedelijk een deugniet, waarmee niets te beginnen was) vóór het jaar 1628 in dienst was genomen bij de Oost-Indische Compagnie en in Indië was overleden. Een andere akte d.d. 27 april 1632 bevat gegevens over Sara Lenaertsdr. Plovier, de weduwe van Jan Willemsz van Coppenol, zoon van Maitre Guillaume, hij overleed te Enkhuizen. Zij hadden toen acht kinderen: Janneken (14), Willem (13), Lenaert (11), Engeltie (7), Griet (6), Henrick (5), Mayke (4) en Trijntge (1). In de akte wordt vermeld dat aan de kinderen het vaderlijk erfdeel wordt uitgekeerd, zodra zij mondig zijn. Sara wordt hierbij geassisteerd door haar broer Lenaert Plovier de Jonge, "d'eersame Mr. Guillaume Willemsz. van Coppenolle, Fransche Schoolmeester en Pieter Willemsz. van Coppenolle". Allen wonende te Haarlem. Laatstgenoemden waren voogden en resp. grootvader en oom van de kinderen. Daarna volgt een verklaring d.d. 15 september 1635 van Mr. Guilliam Coppenol, Francoysche schoolmr. (oud 64 jaar) én een verklaring d.d. 31 december 1636 ten verzoeke van Guillaume Coppenol, schoolmr. Na die datum is niets meer van hem vernomen. Op 8 december 1646 verklaarde ten overstaan van de "Haarlemschen notaris Jacob Pietersz. Schoudt d'eerbare Engeltyen Willemsdochter de naegelaten weduwe van zal. mr. Guillaiume Willemsz. Coppenol, althans wonende tot Amsterdam", dat zij en haar overleden echtgenoot "niet alleen gecomen waeren tot een hoogen ouderdomme, maer dat oock bovendien denselven overleden man van Godt Almachtich geslagen was met blintheijt der oogen, door alle twelck henluijden benomen sijnde alle middelen ende gelegentheyt omme haer selven te kunnen behelpen". Zij zouden dus hun toevlucht hebben moeten nemen tot vreemden, wanneer niet haar beide zoons Pieter en Lieven Coppenol "de goede hand daer aen gehouden hadden" en haar én haar nog ongehuwde dochter Trijntje onderstand hadden verleend. Dit voor en na het overlijden van "voors. Guillaume van Coppenol". Zelfs hadden Pieter en Lieven "haer comparante met haer dochter thuys gehaelt". Dat wil zeggen, beiden naar Amsterdam, waar de genoemde zoons woonden, laten overkomen. In ruil voor deze weldaden gaf zij haar zoons alle goederen, die zij nog mocht bezitten. Op dezelfde dag legden Pieter en Lieven voor de Haarlemse notaris dienovereenkomstige verklaringen af: zij beloofden hun moeder en zuster te steunen. HET LEVEN VAN LIEVEN Willemsz. VAN COPPENOL In de catalogus Van der Willigen wordt een brief uit het jaar 1618 genoemd van schoolmeester Geo de Carpentier te Hoorn aan Lieven Willemsz. van Coppenol "Fransche schoolm(eeste)r bij de Jan Roonpoortstoorn in den Hertogh van Saxen". Deze brief betreft calligrafische schrijfvoorbeelden van Geo de Carpentier, welke gegraveerd zijn door Gauw te Haarlem en door de jonge Coppenol. Lieven was dus ook graveur. Lieven en Geo werkten in 1618 samen aan een calligrafisch werk, getiteld "Exemplaerboeck inhoudende d'aller gebruikelijkste geschriften". Helaas is er geen exemplaar meer van bekend. Waarschijnlijk heeft Carpentier het boek geschreven en Coppenol de schrijfvoorbeelden gegraveerd. In 1619 trouwde Lieven met een weduwe met vier kinderen. De weduwe, Mayke Theunisdr. was 20 jaar ouder dan de toen 19 jarige Lieven. Daar zij echter welgesteld was en bovendien de school hield, waaraan Lieven verbonden was als schoolmeester, zetten wij toch enige vraagtekens achter het 'huwelijk'. Hun huwelijk werd op 10 februari 1619 ingezegend in de Doopsgezinde kerk de Spijker te Amsterdam. Maykes eerste man, Lubbert Jansz. van Diephout was toen drie jaar dood. Zijn beroep is niet bekend. Uit de huwelijkse voorwaarden blijkt duidelijk de woede en verontwaardiging van Maykes familie. Een weduwe van 39 jaar en een schoolmeester van 19 zonder ene cent! Dus werd aan Lieven, wanneer zijn vrouw eerder zou sterven, enkel een bedrag van 600 gulden uitgekeerd "mette clederen van linnen ende wollen 't sijn lijve behorende". Sterft Lieven vóór zijn vrouw, dan gaat alles naar haar en haar kinderen en hoeft zij niets aan de kind(eren) uit haar tweede huwelijk uit te keren, behalve dan enige spullen, die hun vader toebehoorden. In hetzelfde jaar nog werd hun zoon Pieter geboren en vier jaar later een zoon Lieven. Lieven bleef tientallen jaren aan de school "op den Singel bij den Jan Roodenpoortstoren". Hij zond aan zijn ouders (waarschijnlijk vóór zijn huwelijk) een briefje over zijn calligrafische vorderingen. Zijn vader zal het goed hebben bewaard. De inhoud luidt: "Beminde lieve Vader salut, Lieven Willemsz. scripsit." In 1643 stierf Lievens' vrouw. Zij was toen 63 jaar, Lieven was 43! Op 20 januari dat jaar hadden zij hun testament nog laten maken bij de Amsterdamse notaris Laurens Lamberti. Zijn vrouw was toen al ziek. Op 17 april is zij in de Westerkerk te Amsterdam begraven. Een week later kocht Lieven een eigen graf in dezelfde kerk aan de Noordzijde nr. 95.2. Mayke (Marritge) Theunis liet Lieven vijf onmondige kinderen na. In 1619 overigens waren beiden het oneens geworden over de huwelijkse voorwaarden en namen ieder een advocaat om alles tot een goed eind te brengen. Dat lukte. Mayke staat aan haar man en diens erfgenamen de helft van de winst en verlies af en Coppenol doet afstand van de 600 gulden en het kindsgedeelte. Nu zag het er dus een stuk beter uit voor Lieven Coppenol, want bij de 'winst' behoorde natuurlijk ook het huis aan de Singel! Van het huisraad, de inboedel, schilderijen en het zilverwerk krijgt hij een zesde deel en verder gaat hij akkoord, dat de drie voorkinderen (Claertje, Trijntje en Paulientje) een bedrag van 400 gulden ineens zullen ontvangen. het vierde voorkind Tonis was blijkbaar overleden. Ook zal Lieven de zorg opnemen voor Trijntje en Paulientje, zolang zij ongetrouwd blijven. Tevens werd afgesproken dat men voor het ruwe werk, zoals eten koken, een meid zou huren, al mocht Lievens' vrouw deze meid te allen tijde ontslaan (mogelijk was de schoolmeester een groot liefhebber van het vrouwelijk geslacht). Tot voogden over de jongens, die uit het huwelijk waren geboren, werden benoemd: Mr. Jacob Cornelisz., een bekend chirurgijn en voorganger bij de Waterlandsche Doopsgezinden te Amsterdam en Pieter Hermansz., lid van dezelfde gemeenschap. Pieter van Coppenol, Lievens' oudste zoon, bleef zijn vaders' geloof niet trouw. Hij trouwde in de Gereformeerde kerk te Dordrecht op 14 februari 1645 met Maria Snoeck. Zij gingen ook in Dordrecht wonen, maar op 4 juni dat jaar vertrok het echtpaar, met attestatie van de Gereformeerde kerk te Dordrecht, naar Amsterdam. Het lidmatenregister noemt "de Vleeschhouwerstraat" als hun woonplaats. Op 21 augustus 1648 bekende Pieter van Coppenol ten overstaan van notaris J. van Loosdrecht en ten verzoeke van zijn zwager Pieter Hommesz. vlak voor zijn huwelijk, om precies te zijn in de maand juni van het jaar 1644 "vleeschelijke conversatie" gehad te hebben met Crijntje Hendriksdr., vermoedelijk het dienstmeisje in zijn vaders' huis. In de akte, die toen is opgemaakt, staat dat hij "so ettelijcke malen op een bedde alsmede op een cleijn camertgen, dat in sijn vaders' huys was ende bekende dienthalve hij getuijge waer ende warachtich te sijn de 2 distincte verclaringe, eende van den laesten december 1647 verleden bij Trijntge Pouwels weduwe wijlen Sander Willemsz. ende andere bij Trijntge Olofs huysvrouw van Andries Olofsz. van dato de 24e januari 1648 alsoo de inhout van dien hem getuyge noch seer wel indachtich is. Bereyt wesende tselve des noot breder te stercken etc". Aan Pieters' ondertekening is goed te zien, dat ook hij de kalligrafie goed onder de knie had. De reden, dat in de akte het tijdstip van de gemeenschap vermeld staat, zal vrij zeker zijn, omdat Crijntje een allimentatie-actie ingesteld zal hebben voor haar kind en voor de schepenen moest bewijzen, dat Pieter werkelijk de vader was. Wat er verder van Pieter is geworden is niet bekend. Dit waarschijnlijk omdat hij overgestapt is naar de Gereformeerde kerk en dat betekend geen contact meer tussen hem en zijn familie. Maykes' dochter Catharina van Diephout ging op 10 juni 1644 in ondertrouw met Lodewijck van Westerhoff, die waarschijnlijk als schoolmeester verbonden was aan Coppenols' school. Van Lieven jr. is meer bekend. Hij kwam in de leer bij Matthijs Vinckel, lakenhandelaar en diaken bij de Doopsgezinden. Op 8 september 1644 ging hij in ondertrouw met Sara Vinckel, Vinckels' dochter. In januari 1644 werd het huis van Coppenol en ook de school te koop aangeboden. Zijn reden hiervoor zal zijn omdat hij aan zijn minderjarige kinderen de moederlijke erfportie moest uitkeren en bovendien had hij trouwplannen. Beide huizen moesten een 28.500 gulden opbrengen. Of ze ook voor dat bedrag zijn verkocht is niet bekend. In ieder geval zou Coppenol de helft van de opbrengst ontvangen, dit was bepaald in de akte, die kort voor de dood van zijn vrouw was opgemaakt. Dr. J.F.M. Sterck schonk in 1922 aan het Rembrandthuis te Amsterdam een fraaie, op perkament gecalligrafeerde trouwbelofte, welke Lieven van Coppenol aan zijn bruid gaf. Deze luidt als volgt: "In den name des Vaders, des Soons en des Heiligen Geestes, Amen. Ick ondergeschreven hebbe met aenroepinge des Grooten Godts, de God Abrahams, de Godt Isaacx, de God Jacobs, mij verbonden eeuwichlijck (is geseyt) zoo langh mij de Heere 't leven ende den Adem geeft, te trouwen ende paren met mijn waerde suster inden Heere Marguerita Andries, geve haer tot versekeringhe mijner belofte deze medegaende Trouwe belove ende verbinde mij andermael haer niet te verlaten tertijt toe ons de doot scheijt, met haar levende heijliglijck ende Christelijck, volgens mijn beroep ende wetten des heijligen Evangelij. Actum desen 6 junij 1644, Amstelredam, LIEVEN WILLEMSZ. COPPENOL Lievens' tweede vrouw kwam niet van zo'n deftige familie als zijn eerste vrouw. Ze was een dochter van Andries Claesz., hij stond ingeschreven als "backersgeselle van Doernickwaert in Groeningerlant, oudt omtr(ent) 26 jaren, wonende by de Haerlemerpoerte" te Amsterdam, toen hij huwde met Grietje Claesdr. Beiden konden niet schrijven en beleden de Gereformeerde godsdienst. Uit het huwelijk werden twee dochters geboren: Metje en Grietje. Metje Andriesdr. trouwde in 1618 te Amsterdam met Reyer Dirksz. Hoogsaet. Metje werd in de huwelijksintekenacte aangeduid met de familienaam Schaepherder. Grietje Andriesdr. Schaepherder huwde op 17 juli 1627 te Amsterdam met Pieter Jacobsz. (de Vries), hij kwam oorspronkelijk uit Leeuwarden. Pieter stierf vrij spoedig en liet haar een dochter, Emerentia, na. Grietje werd Coppenols' tweede vrouw en zij was trouwens niet onvermogend. Zij bezat haar huis in de Haarlemmerstraat, maar was ook eigenaresse van een perceel op de Keizersgracht Oostzijde en vier huizen voor de Brouwersgracht. Een en ander zal voor Lieven Coppenol wel de doorslag gegeven hebben. Op 2 juli 1644 werd het huwelijk gesloten. Coppenol maakte voor de gelegenheid een fraai gecalligrafeerde memorie op perkament, welke zich nu bevindt in het Vondelmuseum te Amsterdam. Voorlopig bleven ze wonen op de Singel, maar niet lang daarna verhuisden ze naar de Keizersgracht óf de Haarlemmerstraat. Uit een verpondingsregister blijkt dat "Mr. Coppenol" mede-eigenaar was en betaalde hiervoor 21 gulden en vijftig stuivers per jaar. Op 12 oktober 1648 werd het testament opgemaakt van Metje Andriesdr., weduwe van Reyer Dirksz. Hoogsaet, waarbij als voogden over haar beide nog minderjarige kinderen Andries en Grietje haar zwager Lieven Willemsz. van Coppenol en Cornelis Claesz. "haer overleden mans' zusters' zoon" werden ingesteld. In de loop van 1650 kreeg Lieven een hevige aanval van krankzinnigheid. Hij werd geruime tijd in huis van de boekdrukker Christoffel Conradus op de Egelantiersgracht te Amsterdam op een bed vastgebonden. Medicijnen mochten niet baatten. Op 20 oktober 1667 werd ten overstaan van notaris Johannes hellrus ten verzoeke van Lievens' zoon door de boekdrukker de volgende verklaring afgelegd: "Op huyden den XXe Octobers anno 1667 compareerde voor mij Jo(hann)es Hellerus not(ariu)s Christoffel Conradus, boeckdruc ker, w(o)nende op de Egelantiersgracht alhier, out 50 jaren en(de) heeft ten versoecke van Sr. Lieve van Coppenol, coopman hier ter stede, getuygd ende geattesteert waerachtich te wesen, dat hij deposant inde jare 1650 tot zijne huyse langetijt in bewaringe heeft opgeslooten gehad Lieve Willemsz. van Coppenol, sijn re(qu)y(ran)ts vader uyt oorsake dat denselve Lieve Willemsz. van Coppenol van de hand des Heeren verementelijck was in sijn hers sens geraeckt ende getroubleert werde, so hoedanich dat hij gesta dich op zijn bedde heeft moeten geslooten legge, het welck noch tans door crachtich medicijnen door ordonnantie van dr. Arcken bout niet en was te redresseren, maer van tijt tot tijt verergerde, presenteerde hulp desnoods etc., gedaen te Amsterdam in bijsijn van Willem van Hooft en Jan van Vreeland de Jonge als get(uy gen); (w.g.) Christoffel Cunradus enz." Na Lievens' verblijf bij Christoffel Cunradus kwam hij weer thuis en woonde samen met zijn vrouw, zijn stiefdochter Emerentia en een dienstmeisje. Zijn leven veranderde aanzienlijk. Niet meer in de ban van zijn school, legde hij zich toe op de kalligrafie. Coppenol schijnt ook calligrafische produkten aan dichter-diplomaat Constantijn Huygens hebben toegezonden, enkele zijn nog bewaard gebleven. Huygens en Coppenol werden goede bekenden van elkaar en Coppenol calligrafeerde zijn gedichten, waarmee Huygens pronkte bij verschillende officiële aangelegenheden. In 1656 raakte Lieven van Coppenol van het goede pad. Hij werd een kroeg- en bordeelloper, hetgeen vooral in de Doopsgezinden kring grote verontwaardiging opwekte. De zaak werd door de diakenen onderzocht, maar werd afgerond met het feit dat de dader niet toerekeningsvatbaar was. En de eerstvolgende jaren nam Coppenols' leven een ommekeer. In de jaren 1657 en 1658 werd hij geschilderd, getekend en geëtst door Rembrandt. Zijn beeltenis werd in marmer gehouwen door Quellinus en zijn portret en zijn schoonschrift werd door lands bekendste dichters als Vondel, Cats, Westerbaen, Huygens e.a. bezongen. Dit alles is natuurlijk erg bijzonder en opvallend, maar de oorzaak ervan ligt waarschijnlijk in het feit dat Lieven verschillende exemplaren van zijn portret en proeven van zijn kalligrafie naar bekende dichters met het verzoek een lofdicht te maken. In ruil voor hun diensten stelt hij geld beschikbaar of hij calligrafeerde hun gedichten. Veel dichters gingen met hem accoord. Hetzij uit medelijden met de halfwijze man of uit bewondering voor zijn werk. Achter Coppenols' rug om werd door onder andere Jacob van der Burgh geprobeerd zijn klanten af te pakken. Jacob schreef onder meer aan Huygens een brief, waarin hij Cornelia Plouvier, de vrouw van de schilder Willem Kalff aanprijst. Zij was ook schoonschrijver en Jacob vroeg Huygens zijn gedichten door haar te laten kalligraferen. Maar Huygens gaat er niet op in. Coppenol calligrafeerde zowel in opdracht van Huygens als Vondel gedichten, die nu nog in de burgemeesterskamer in Amsterdam hangen. Vondel maakte op de calligrafische produkten van Coppenol, die trouwens zijn ex-geloofsgenoot was, het volgende gedichtje: "De Paeuwen trecken Jenoos waeghen, Dit gedichtje dateert ongeveer uit het jaar 1657 of 1658. Van Lieven Coppenol werden verschillende portretten gemaakt. Het eerste dateert uit circa 1657, de schilder ervan is niet bekend. De schoolmeester zond, zoals al eerder vermeld, diverse exemplaren naar bekende dichters met de vraag er een dicht op te maken. Zijn beschermer Huygens maakte op 4 november 1657 het volgende gedicht: "Op de Print van Mr. Lieven van Coppenol. Op deselve: De naam van de schilder werd niet op het schilderij en ook niet in het gedicht genoemd. Was Coppenol misschien zelf de schilder? Ook Gerardt Brandt, de bekende dichter-predikant, maakte een gedichtje op het portret: "Op de Print van Mr. Lieven van Coppenol. En ook de dichters Van Koenering, Frans Snellinx, Hendrik Waterloos maakten verschillende versjes. Jacob Westerbaen droeg ook heel wat versjes op aan Coppenol en zorgde er ook voor dat Coppenol zijn kunstprodukten onder het publiek bracht. Van de vele dichten, hier een kleintje van Jacobs' hand. "Uw schatten, Coppenol, sijn schatten van papier; Coppenol noemde zijn verzameling calligrafiën zijn "boogaerd" en deze groeide snel. Wel zijn de gedichtjes kwalitatief niet altijd even best, maar dit is te wijten aan Coppenols' ijdelheid. Hij vond het belangrijker door zo vele dichters bezongen te worden, de wijze waarop dit gebeurde vond hij minder belangrijk. In januari 1658 liet Coppenol zijn portret door C. de Visscher graveren en in 1661 liet hij bij zijn geloofsgenoot Borrit Jansz. Smit een tweetal bladen in plano maken, waarop 28 lofgedichten van dertien verschillende dichters en dichteressen. Het marmeren beeld van Quellinus stelde de schrijfmeester voor, vanaf ongeveer zijn middel, met zijn onafscheidelijke ganzepen in zijn hand. De beroemde schilder Rembrandt kreeg van Coppenol ook opdrachten en in het Nationaal Museum te Boedapest bevindt zich een tekening van zijn hand. Ook maakte hij twee etsen, welke net als de tekening uit 1658 dateren. Op één van de werken staat Coppenol met zijn kleinzoon afgebeeld. Rembrandt kon trouwens de opdrachten goed gebruiken, hij verkeerde in staat van faillissement en elke verdienste was welkom. Vermoedelijk was Coppenol niet erg tevreden over de ets van hem met zijn kleinzoon, want hij liet het door Rembrandt bijwerken. Zo werd de stuntelig voorkomende man met de on-intelligente blik verandert in een fijn begaafd mens, een wijsgeer, in ieder geval allerlei eigenschappen die Coppenol juist niet bezat! Hieruit blijkt weer, dat Lieven Coppenol een echte ijdeltuit was. De zogenaamde grote Coppenol werd in tegenstelling tot de vorige ets wél naar vrienden en kennissen toegezonden. Ook zijn er op dit meerdere lofgedichten gemaakt. Eén ervan werd rond 1658 geschreven door een onbekende dichter: Op de afbeeldinge van L. van Coppenol door R. van Rijn in koper uytgebeelt. Rembrandts ets behoort zonder twijfel tot de meesterwerken van deze beroemde schilder. Rembrandt heeft zeer waarschijnlijk nog veel meer portretten geschilderd, twee daarvan hangen in Leningrad en in Kassel. Ze dateren van 1631 en 1632. Het was Coppenol gelukt de aandacht op hem en zijn werk te vestigen, maar na 1658 vernemen wij vrijwel niets meer van hem. Mogelijk verergerde zijn kwaal of kregen de dichters en het publiek genoeg van de opdringerige methodes van de halfwijze man. Waarschijnlijk zal hij, Lieven Coppenol, in zijn latere jaren zijn tijd hebben doorgebracht op kantoor, de lofdichten overschrijvend. Hij wordt in het Verpondingsregister vermeld, jaarlijks betaalde hij 32 gulden aan de stad, het was een achtste deel van de huur van het huis, waarvan hij mede-eigenaar was met zijn vrouw Grietje Andriesdr. Schaepherder. Na 1661 is dit register verloren geraakt. Grietje stierf op 56-jarige leeftijd en werd op 7 mei 1661 in het familiegraf in de Westerkerk bijgezet. Na de dood van zijn tweede vrouw raakte Coppenol geheel de kluts kwijt. Hij knoopte op zekere dag een relatie aan met Jannetje Block, een jonge dochter van geringe stand. Zij leefden als man en vrouw en wanneer zij een snoepreisje maakten, deed hij zich voor als Lodewijk van Coudensteyn. Maar toen hij in de gaten kreeg, dat Jannetje hem wilde vangen (hij was inmiddels een bemiddeld man), verbrak hij de relatie. Helaas voor hem was dit niet zonder gevolgen. Jannetje liet zich niet zomaar aan de kant zetten. Zij wendde zich tot de Heeren Commissarissen van huwelijkse zaken te Amsterdam. Coppenol werd veroordeeld haar beloofd te hebben met haar te trouwen, hetgeen hij ontkende. Jannetje ging in hoger beroep, ze was zwanger van hem en hield vast aan Coppenols' trouwbelofte. Lieven bracht naar voren, dat hij in de val zou zijn gelokt door haar en haar familie. Hij beschreef zichzelf als een man te goeder naam en faam, die door zijn "treffelijck" schrijven over de hele wereld bekend was. Jannetje daarentegen was slechts een "blockmakersdochter", die op zijn geld uit was. Maar Coppenol werd bij arrest van 1 juli 1667 veroordeeld om met Jannetje te trouwen. Doorslaggevend tot het komen van deze beslissing was het leven voor de wereld als man en vrouw, het geven van lijfgoed voor de aanstaande kraam en natuurlijk de "vleeschelijcke conversatie". Coppenols' familie was ten einde raad: een kindse 68 jarige, die in het huwelijksbootje moest stappen met een meid van de straat! Er was nog één mogelijkheid: de Hoge Raad. Op 2 mei 1668 gelastte de Hoge Raad, dat de zaak voor schikking vatbaar leek. Aan Coppenol werd bewijs opgelegd van de door hem gestelde nova en Jannetje moest de trouwbelofte van Coppenol aan haar bewijzen. Op 15 mei 1668 had de persoonlijke comparitie voor de beide raden commissarissen plaats. Wat hier verhandeld werd is niet bekend. In ieder geval kwam het niet tot een verzoening, want op 2 oktober 1669 werd het proces Coppenol-Block met accoord afgedaan. Dit accoord is niet meer in het archief van de Hoge Raad aanwezig. Vermoedelijk is Jannetje met een som geld tevreden gesteld. Coppenols' zucht naar avontuurtjes zal wel na vijf jaar procederen genezen zijn. De hele geschiedenis heeft zijn laatste levensjaren vast en zeker vergald. Coppenol werd onder curatele gesteld en zijn zoon werd tot administrateur van zijn goederen aangesteld. Dit blijkt uit een codicil van zijn zoon op 18 mei 1671, verleden voor de notaris J. van Loosdrecht. Ongeveer twaalf dagen na het passeren van het testament stierf Lieven jr. Hoe het afgelopen is met Lieven sr. de calligraaf is niet bekend. Wel vertelt een artikel in Thieme-Becker ons, dat Coppenol na het tegen hem gewezen vonnis als krankzinnig in het huis van zijn gelijknamige zoon werd opgenomen en spoedig daarna stierf. Wat vreemd is, is dat hij niet is bijgezet in het familiegraf in de Westerkerk te Amsterdam. Mogelijk is de oude man na de dood van Lieven jr. buiten Amsterdam uitbesteed en werd in de plaats van inwoning begraven. Wat ook mogelijk is, dat hij door een ongeluk om het leven kwam en dat zijn lijk niet werd gevonden. Het huis op de Haarlemmerstraat schijnt na de dood van Coppenols' vrouw door erfenis te zijn overgegaan op haar neef Cornelis Claesz. Hoogsaet. Uit een testament van Lieven jr. en zijn vrouw Sara, gemaakt op 23 juni 1645 blijkt, dat zij op de Herengracht woonden en dat zijn vrouw zwanger was. De geboorte van hun oudste zoon Antonius zal dus vrij zeker in datzelfde jaar zijn geweest. Nadat Sara Vinckel op 16 januari 1670 werd bijgezet in het familiegraf, voegde Lieven jr. het eerdergenoemde codicil toe aan het testament. De notaris was naar Lievens' huis toegekomen, waaruit blijkt, dat Lieven jr. toen al ernstig ziek was. Lieven jr. stierf en werd op 4 juni 1671 in de Westerkerk begraven. Van de kinderen van hem zijn de volgende bekend: Anthonie (Antonius), Ursula, Maria, Mathijs, Clara en Levina. Er is ook nog een zevende geweest, maar dit moet spoedig na 1671 zijn overleden. KORTE BIOGRAFIE VAN LIEVEN LIEVENSZ. VAN COPPENOLS' KINDEREN: Ursula en Maria van Coppenol werden op 2 juni 1664 bij de Waterlandsche Gemeente der Doopsgezinden te Amsterdam gedoopt. Ursula was toen 17 jaar oud, zij trouwde later met de koopman Jan Westendorp en werd op 5 april 1728 in de Nieuwe Kerk van Amsterdam begraven. Mathijs van Coppenol, geboren in 1653, werd geadmitteerd als makelaar op 12 juli 1686 en stierf in Amsterdam op 21 februari 1718. Drie dagen later werd hij in het familiegraf bijgezet. Op 2 november 1675 ging hij met Clara Davids uit Leiden in ondertrouw. Zij werd op 16 mei 1715 in het familiegraf bijgezet. Uit het huwelijk werden drie kinderen geboren: Sara, Matthijs en Clara. Clara en Levina van Coppenol, de jongste kinderen van Lieven jr. werden op 9 februari 1681 en 22 november 1682 gedoopt. Clara werd in de Westerkerk te Amsterdam begraven op 11 februari 1712. Levina trouwde op 6 april 1687 met Willem van Laer. Uit de biografie van Coppenol hebben we een duidelijk beeld gekregen van de schoonschrijver. Men zag de schrijfmeester als een algemeen geacht en gezien man, door zijn tijdgenoten bewonderd en bewierookt, een vriend van Rembrandt en Vondel. Maar wat was waar: Wij vonden een psychopaat, een bekrompen, inhalig, ijdel, onbescheiden en zinnelijk man, aan wie het aan een zekere zwierige kunstvaardigheid niet ontbrak. Maar toch lukte het hem lange tijd de aandacht op zich te vestigen. Zo ontstond een zeer interessant tijdsbeeld. Dankzij hem bleven vele gedichten van onder meer Vondel bewaard. In ieder geval werd Coppenols' kunstvaardigheid door zijn tijdgenoten bewonderd. En zelfs de beste dichters waren er gevoelig voor, wanneer hun gedichten door Coppenol gecalligrafeerd werden. Toch was hij volstrekt niet de enigste schoonschrijver uit die tijd. Er waren vele anderen. Vondel bezong bijvoorbeeld ook de kunst van de schrijfmeester Daniel de Lange, op wie Coppenol dodelijk jaloers was. Zijn jaloezie leverde het volgende gedichtje op: "Op 't konstigh schrijven van D. de Lange. Met andere woorden: volgens de mening van de onbekende dichter waren de pennevruchten van de Lange veel mooier dan die van Coppenol ! Hieronder een rechtstreekse afstammingslijst, waarin Lieven van Coppenol voorkomt. tak-AG- generatie IX generatie X generatie XI generatie XII 2e huw. 02-06-1644 Amsterdam Schaepherder, Grietgen Andriesdr. generatie XIII generatie XIV Hieronder volgt de uitgewerkte afstammingslijst van tak-AG- -AG-IX- -AG-X- kinderen: -AG-XI- Lieven en Sara lieten op 23 Juni 1645 hun testament opmaken (R.A. no. 2172 fo. 219, Gem. Archief Amsterdam) kinderen: De zusters Ursela en Clara werden samen als volwassene gedoopt op 2 Juni 1664 bij de Waterlandse Gemeente der Doopsgezinden te Amsterdam, Ursela was toen 17 jaar en huwde later de koopman Jan Westendorp en werd op 5 April 1728 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam begraven. -AG-XII- Op 2 Juli 1644 ging Lieven Willemsz van Coppenol te Amsterdam in ondertrouw en huwde voor de 2e maal op 19 Juli 1644 te Amsterdam met Grietgen Andriesdr. Schaepherder zij moet ca 1605 te Amsterdam zijn geboren, zij overleed op 7 Mei 1661 Amsterdam. Grietgen was dochter van Andries Claesz. Schaepherder geb. 1566 en op 24 April 1593 gehuwd met Grietje Claesdr. van Urchem, zij hadden nog een dochter n.l. Margarita (Metje), kinderen uit dit huwelijk niet bekend. kinderen: (1e huwelijk Lieven x Mayke Theunis) Z. Pieter geb. ca 1619 Amsterdam, volgt -AG-XII-1-1/ -AG-XII-1-1/ Enige jaren ná het sluiten van hun huwelijk had er voor Pieter een niet zeer aangename gebeurtenis plaats. Vóór zijn huwelijk had hij een verhouding gehad met een zekere Crijntge Hendriksdr., vermoedelijk het dienstmeisje in zijn vaders huis. In het bijzonder gedurende de maand Juni 1644 had hij "vleeschelijke conversatie" met haar in een klein kamertje boven de schoolvertrekken van Coppenol. Het schijnt wel dat de verhouding niet zonder gevolgen was gebleven. In ieder geval bekende hij op 21 Augustus 1648 ten overstaan van notaris J. van Loosdrecht en op verzoek van zijn zwager Pieter Hommesz. zijn jeugdzonde. (1 Id. fol.214) Hieronder volgt de bewuste akte, die ons een blik doet werpen in het intieme leven van onze voorouders. "Op den 21e Augusti anno 1648 compareerde ect. Pieter Coppenol out omtrent 29 jaren ende heeft ten versoecke van Barent Hommesz. mackelaer binnen de vsz. stadt, verklaert ende getuycht hoe waer is ende warachtich is de gerecolleerde attestatie bij hem getuyge ten versoeke van de producent verleden op de 24e December 1647 laestleden, ende tot meerder teken voor waerheyt verklaert hij getuyge niet allene dickwils en menichmalen vleeslijck conversatie gehadt te hebben met Crijntge Hendrick, maer spetialijcken sulcx gedaen te hebben met deselve Crijntgen ten tijde doen sijn getuijge suster Trijntgen Lubberts de bruijt was. So ettelijcke malen op ene bedde alsmede op een cleijn camertgen dat in sijn vaders huijs was ende bekende dienthalve hij getuijge waer ende warachtich te sijn de 2 distincte verclaringe, eende vanden laesten December 1647 verleden bij Trijntge Pouwels wedue wijlen Sander Willemsz. ende dandere bij Trijntge Olofs huysvrouw van Andries Olofsz. van dato de 24e Januari 1648 alsoo de inhout van dien hem getuyge noch seer wel indachtich is. Bereyt wesende tselve des noot breder te stercken ect." -AG-XIII- Op latere leeftijd kwam Willem in kommervolle omstandigheden te verkeren daar hij blind was geworden, zijn kinderen Pieter én Lieven hebben hem echter voor broodsgebrek bewaard, dit blijkt uit de akte opgemaakt voor notaris Jacob Pieter Schoudt Id. 133, fo. 45 d.d. 31 December 1636, dit is tevens let laatste levensteken van Mr. Willem, want op 8 December 1646 verklaren ten overstaan van notaris Jacob van Bosvelt te Haarlem (Id. 167, fo. 522), de gebroeders Pieter en Lieven, dat zij hun moeder en zuster, weduwe van Mr. Willem Coppenol, schoolmeester, te zullen onderhouden. In ruil voor deze weldaden geeft zij al haar goederen die zij nog mocht bezitten. Moeder en dochter verhuisden naar Amsterdam waar Pieter en Lieven woonden en gingen bij hen inwonen. kinderen: D. Trijntje geb. ca 1593 Haarlem ? -AG-XIII-1-5/ Jan Willemsz. van Coppenol geb. ca 1595 Haarlem ? en in 1631 te Enkhuizen overleden, huwde rond 1617 met Sara Lenaertsdr. Plovier, Jan was grutter van beroep, Sara maakte op 27 April 1632 de huwelijkse voorwaarden op, (not. archief Haarlem id 103 fo. 70v) haar 2e man was Jacques du Ryeu, poorter van Haarlem. kinderen uit huwelijk Jan en Sara: -AG-XIII-1-5/1-2/ Lenaert was reeds eerder gehuwd, n.l. met Femmetje Dircx, woonde toen op de Baangracht, 3e huwelijk was met Susanna Hobrick, 38 jaar, dit huwelijk is op 13 Mei 1672 gesloten. kinderen: -AG-XIII-1-7/ kinderen: -AG-XIII-1-7/1-1/ -AG-XIV- In het dertigste jaarboek van het genootschap AMSTELODAMUM, beginnende blz. lezen we o.m.: Op de lijst van aangekomen vluchtelingen (d.d. 1579 te Haarlem) komt als eerste voor:" Willem Jansz. van Coppenol van Thielt, coopman met vrou en kinders". Wij worden hier verplaatst naar een van de rampzaligste perioden uit de tachtigjarige oorlog. In sommige steden van Brabant woedde een betrekkelijk klein getal onverdraagzame Calvinisten tegen hun Roomse landgenoten, hetgeen een tegenaktie van de Katholieken in de Waalse provinciën uitlokte. De bandeloze troepen van Frans van Anjou en Casimir van de Paltz gedroegen zich als in een veroverd land. De Spaanse troepen onder Parma versloegen het Staatse leger bij Gembloux (bij Namen), waarop enige steden, w.o. Meenen, veroverd werden en Brussel zelfs bedreigd werd. Het was dus geen wonder dat voor velen, vooral Doopsgezinden en Gereformeerden, de grond in Vlaanderen te warm werd en dat zij een toevlucht zochten in de Noordelijke Nederlanden. Te Haarlem, maar ook elders, vonden zij een hartelijke ontvangst. De familie Coppenol was te Thielt, een belangrijke Vlaamse stad tussen Gent en Meenen, gevestigd. Ook later tijd komen personen van die naam nog voor. De hierboven genoemde Willem Jansz. van Coppenol, die tot de Doopsgezinden behoorde en vrij zeker lakenkoper was, vond het evenwel gewenst met vrouw en kinderen de stad zijner inwoning te verlaten, om in Noordelijker streken leven en have in veiligheid te stellen. Willem Jansz. van Coppenol was bij zijn aankomst te Haarlem niet jong meer en vrij zeker de vijftig reeds gepasseerd. Wij kunnen dit afleiden uit het feit, dat toen Willems zoon Pieter op 12 Januari 1617 ten overstaan van een Haarlems notaris zijn testament maakte, de testateur verklaarde dat omtrent 43 jaar geleden te zijn gehuwd, dus ca 1573. Pieter zal dus omstreeks 1550 geboren moeten zijn, zijn vader Willem Jansz. van Coppenol zal dus omstreeks 1525 geboren moeten zijn. Pieter Willemsz. van Coppenol was kleermaker van beroep, wat blijkt uit de ledenlijst van de zgn. Waterlandse Gemeente der Haarlemse Doopsgezinden uit het jaar 1610, die thans nog in het Doopsgezind archief te Haarlem berust. kinderen: -AG-XIV-1-2/ kinderen:
Over de waarschijnlijke stamvader van de familie van Coppenolle / Koppenol, in de tijd van Fhilips de Schone, hertog van Bourgondië en onder het regentschap van Maximiliaan van Oostenrijk. 1482 De Staten Generaal der Nederlanden erkennen Maximiliaan als regent, echter met grote reserves, vooral van de kant van Vlaanderen en Brabant. De Staten Generaal dwingen Maximiliaan tot de vrede van Atrecht. 1483
1483-1485 1486
Frankrijk. Zo dingt Maximiliaan naar de hand van Anne van Bretagne, de erfdochter van het laatste nog niet ingelijfde Franse hertogdom en trekt hij opnieuw met zijn legers Frankrijk binnen. 1487
1488-1492
Maximiliaan, naar Brugge gekomen om de dreigende afval van heel Vlaanderen te verhinderen, wordt in die stad gevangen genomen. De Staten-Generaal komen te Mechelen samen en sluiten met Gent (dat heel Vlaanderen vertegenwoordigt) een “unie, alliantie en confederatie“ Deze bepaalt, dat de Staten-Generaal ieder jaar bijeen zullen komen en dat Maximiliaans regentschap voor Vlaanderen wordt beëindigd en dat hij in de overige gewesten zal worden gecontroleerd door de hoge adel. Maximiliaan bezweert deze “unie” en wordt vrijgelaten. Zijn raadsman Philips van Kleef blijft als gijzelaar achter. Maximiliaan herroept, eenmaal vrij, zijn eed: Philips van Kleef stelt zich aan het hoofd van de opstandige Vlamingen. (Jonker- Fransenoorlog) Steunend op de Vlaamse opstandelingen bemachtigen Hollandse Hoeken, o.l.v. Jonker Frans van Brederode de stad Rotterdam en weten deze een jaar te behouden, dan trekken zij zich terug naar Sluis en worden tenslotte in I490 in het Brouwerhavense Gat, in een zeeslag verslagen door Jan van Egmond, de Kabeljouwse Stadhouder van Holland. 1489 1491
1491-1492
In 1492 wordt onze stamvader Jan van Coppenhole, met zijn broer Frans op de vrijdagmarkt te Gent onthoofd. De stad geeft zich over aan Maximiliaan; daarmee is deze tweede Vlaamse opstand tegen Maximiliaan voorbij. (Re.:”De Geschiedenis van de Lage Landen“ van Dr. H. P. Jansen ~ Prisma n°1469) In het Memorieboek der stad Gent staat een en ander als volgt genoteerd: (letterlijk) 1483
1487
1490
1492 Gheleit, up Sente Verkilderckhof. (Zie ook “Jan van Coppenhole, de leider van de opstand van Gent tegen Maximiliaan van Oostenrijk"), door Victor Fris - van den Steene. 1908)
|